“Wat moet je doen om van de BSO afgetrapt te worden?”
Verbijsterd hield ik me stil, afwachtend waar deze opmerking van de jongste dondersteen (6 jaar) met de grootste bek uit de beruchtste volksbuurt van mijn woonplaats toe zou leiden. Er kwamen verschillende suggesties van de medepassagiers. De leidsters schoppen en/of in het gezicht spugen, met een mes zwaaien, of een ander kind in elkaar trappen. Dat laatste bleek uit ervaring het minst effectief maar iemand van de leiding direct aanvallen was een garantie op schorsing. Dat had 1 van de jongens ooit gedaan en hij hoefde er nooit meer naar toe vertelde hij voldaan. “Okay, zei de jonge dame in kwestie, dan ga ik dat straks maar eens doen.”
Dat was het moment waarop ik me ging mengen in het gesprek. Ik vroeg haar waarom ze dat nou zo graag wilde. En dan ook nog op die manier. “Ik haat de BSO”, was haar antwoord. Het was er stom en sullig, je werd bezig gehouden met dingen waar ze helemaal niet mee bezig wilde zijn. Ik vroeg naar voorbeelden. Die waren er niet concreet. “De BSO is een veilige plek voor kinderen als de ouders niet thuis zijn. Misschien moet je het zo zien dat je dit niet alleen voor jezelf moet doen maar ook voor je moeder. Die wil ook wel eens een middagje vrij en tijd voor zichzelf hebben.”
“Mijn moeder heeft genoeg tijd voor zichzelf”, klonk het bars. “Ze gaat altijd naar de zonnebank en de nagelstudio. En dan ben ik ook alleen thuis”. Mijn oren stonden te klapperen. Vooral ook vanwege haar volwassen woordkeuze. “Ja”, bracht ik in, “maar is dat niet alleen als oma (van wie ik wist dat die ‘s middags op haar paste) net even je neefje van school moet halen of even een korte boodschap ging doen? Dat is echt anders dan een hele middag alleen thuis zijn. Mama en oma willen zich geen zorgen hoeven maken om jou”.
Ik zag haar mokkend ja knikken. Maar dan nog vond ze het stom want als oma er wel was en zij was de hele dag op straat aan het spelen dan was er ook niemand in de buurt. Toen legde ik haar uit dat de BSO veel meer is dan alleen maar iets wat op school lijkt. Ik wist dat ze uit een traumatische gezinssituatie kwam. “Je leert er ook dingen die je thuis misschien niet zo gewend bent, zoals samenwerken, ruzies bijleggen of praten over iets wat je niet leuk vindt. Misschien dat je straks maar eens moet vertellen aan de leidsters wat je dwars zit. Die zitten daar echt niet om jou het leven zuur te maken maar om je te helpen”.
Het was daarna stil. Ze keek de rest van de rit uit het raam. Ik voelde dat ze zonder enige introductie kennelijk van de ene op de andere dag te horen had gekregen dat ze naar de BSO moest en dat haar niet was uitgelegd waaróm ze daar naar toe moest. Nu ze een uitleg had gekregen, merkte ik dat alle weerstanden weg waren gevallen.
Ik zette haar af bij de BSO. Ze wilde persé zelf de deur open doen van de bus en zelfstandig uit stappen. Ofschoon dit tegen de regels is en de deur eigenijk te zwaar voor haar, liet ik haar. ‘Dag meissie, fijne middag en tot morgen !”, zei ik toen ze eindelijk de deur open had gekregen. “Dag bus chauffeur, tot morgen”, antwoordde ze beleefd met een lief stemmetje. Ik zie haar enthousiast het terrein van de BSO op rennen.