Je komt met heel veel verschillende milieus in aanraking als je schoolkinderen rijdt. En dan juist ook de sociaal economisch zwakkere milieus. Het kind heeft niet voor niks wat extra ondersteuning nodig om de gelijke kansen later op de arbeidsmarkt te vergroten. Maar wíllen kinderen uit zo’n milieu dat wel? Ze doen gewoon na wat hun ouders doen en zien daar niks verkeerds in. In sommige gevallen is er zelfs een grote afkeer van alles wat sociaal aanvaardbaar is. Zo lang je je maar afzet tegen die groep is alles geoorloofd. Zo hoorde ik hele gesprekken over wat de prijs van koper is, waar je het het makkelijkste kunt jatten en waar door kunt verkopen en aan wie. Hetzelfde geld voor telefoons, computerspelletjes en andere elektronische devices. Of het verbouwen van geestverruimende middelen. Ook handige tips and tricks om uit handen van de politie te blijven passeerden de revue.
Ik heb wel eens aan 1 zo’n passagier gevraagd of ik nou moest vrezen voor mijn eigen telefoon als ik de bus verliet om aan te bellen bij het volgende adres en al mijn spullen zonder toezicht bij hem achter liet. “Nee joh, gek, bij jou niet !”
Oh ja. Da’s waar ook. Als chauffeur behoor ik tot zijn inner circle en je eigen nest bevuil je niet. Zo kun je ook maar het beste naast inbrekers wonen want in hun eigen straat zullen ze nooit rottigheid uithalen. Ook inbrekers stellen goed burencontact op prijs. Sterker nog, als je bij hun hoort, kun je je geen grotere loyaliteit wensen. Ze worden nl niet gehinderd door enig maatschappelijk besef of collectief verantwoordelijkheidsgevoel. Het leven is heel simpel en dualistisch. Het is zij en wij. Daar zit niks tussen in. Een keer had ik mot gekregen met de moeder van een zo’n kereltje omdat ik hem alleen had achter gelaten en was door gereden. Dat was wel erg kort door de bocht geformuleerd. De situatie was dat ik hem onder het toezicht van de buurvrouw had achter gelaten omdat de moeder zelf nog niet thuis was. Zij stond nl zelf bij de school van haar andere kind. Dat wist ik. Maar ik kon niet op haar bijven wachten, qua tijd niet, maar ook omdat ik de andere stuiterballen in de bus niet in bedwang kon houden. Die dreigden uit de bus te springen om op eigen houtje naar huis te lopen. Ik vertrouwde die kinderen daar wel in maar protocollair is dat absoluut onacceptabel. Het enige wat ik kon doen was toch maar zo snel mogelijk doorrijden en dat ene ventje bij zijn buurvrouw achter laten. Uiteindelijk zat hij in de voortuin op een bankje en de buurvrouw aan de overkant ook met zicht op hem. Ik was de straat nog niet uit of moeder was ook al thuis. Eind goed al goed zou je denken. Wel nee, in alle staten was ze. Ze belde me op en riep: “Hoe haal je het in je hoofd om mijn kind alleen achter te laten!” Ik werd een beetje pissed want ik mag als chauffeur verwachten dat zij er is om haar eigen kind te ontvangen maar ik begreep ook haar spagaat omdat ze ook haar andere kind die op een andere school zat, moest ophalen. Ik wilde me verdedigen maar opeens schoot het door me hoofd dat ik dit gesprek niet met haar moest voeren maar met mijn werkgever. Chauffeurs van de “normale” BSO hebben een begeleider mee in de bus om de kinderen achterin in het gareel te houden. En ik reed in mijn eentje met kinderen met een rugzakje, ADHD, en agressief impulsief. Net als die moeder was ook ik in een spagaat geraakt. Nooit meer wilde ik in deze situatie terecht komen en dan verantwoordelijk worden gehouden voor de gevolgen. Dat vond ik pas écht onverantwoord. Dat zou mijn antwoord zijn naar mijn werkgever als de moeder verhaal zou gaan halen. Dus in plaats van me tegen háár te verdedigen zei ik tegen haar: “U hebt helemaal gelijk. Dit mag nooit meer gebeuren. Als je je beklag hierover wilt doen, kun je contact opnemen met onze klantenservice.” Van het ene op het andere moment sloeg ze om. “Nee, het is goed Josje”. Later nooit meer een akkefietje met haar gehad ook al wist ik van haar zoon dat ze me een remteef noemde. Ze reed een keer achter me waar ze me niet kon inhalen. Ik bleef me keurig aan de toegestane snelheid houden terwijl ik haar in mijn rug voelde drukken. Wat ik er van leerde was dat “dit milieu” niet achterbaks achter je rug om verhaal gaat lopen halen. Hun woorden. Zij lossen hun problemen zelf op met de persoon in kwestie. Ze zoeken de confrontatie, het kan er even hard aan toe gaan maar daarna is het ook over. Ze is het me niet blijven nadragen. Ik kon dat toch waarderen.
Ditzelfde ventje in de bus leek in 2 werelden te leven. Hij vertelde me wel eens over zijn logeerpartijtjes bij zijn opa. Ik kon horen wanneer hij daar weer was geweest omdat hij dan de tongval van de regio waar zijn opa woonde over had genomen. Zijn opa was “van het kamp” en als hij daar logeerde, mocht hij mee op pad. Ze gingen langs de deuren om oud ijzer op te halen. Gewoon eerlijk geld verdienen dus in plaats van jatten. En ik schrok van wat hij daar allemaal mee maakte. Vaak werden ze de deur gewezen of ze kregen scheldkanonnades over zich heen. Daar vertelde hij me heel bedrukt en beteuterd over. Hij was zelf nog maar 8 jaar. Wat zo gezellig had kunnen zijn met opa werd op die manier redelijk goed verpest. Ik schaamde me daar plaats vervangend over. Gun ieder toch zijn eigen manier van inkomstenwerving. Als je zo afwijzend staat tegenover elkaar druk je mensen vanzelf naar de rand van de samenleving. Ik vond het verdrietig en kon met het ventje mee gaan dat die mensen niet beter wisten met hun vooroordelen en dus, in kindertaal gezegd, gewoon “stom” waren. Dat hij het zich maar niet persoonlijk moest aantrekken want mensen zijn vaak bang voor iets wat ze niet kennen of waar ze slechte verhalen over gehoord hebben. Iets wat hij zelf toch ook moest herkennen. Hij kon ook goed van leer trekken tegen alles wat anders was dan wat hij kende. Het wij en zij verhaal.
Maar ergens in het schooljaar verraste hij me. Hij zei opeens dat hij later misschien wel wilde gaan werken in plaats van “een uitkering trekken”. Ik schrok een beetje en begreep opeens al die sociologische onderzoeken die ik ooit gelezen heb waarin beschreven wordt hoe moeilijk het is voor een kind om zich te onttrekken aan gewoontes die van de ene op de andere generatie worden doorgegeven, zoals bijv. nooit gaan werken voor een inkomen. Hij ging daar kennelijk ook van uit. “Wat wil je dan worden als je later groot bent?”, vroeg ik. “Nou, zei hij, ik wil worden zoals jij. Zo’n busje rijden als bus chauffeur. Dat lijkt me toch wel erg “goaaf”. ”
Ik werd van binnen blij en dacht: “Ik doe kennelijk toch iets goed”.