De periode waarin ik drukke, schreeuwende, ruziënde kinderen vervoerde, trok een zware wissel op mij. Ik snapte het ook niet. Ik snapte gewoon niet hoe het bestaat dat er mensen zijn die om ieder wissewasje elkaar in de haren vliegen. Er was echt weinig voor nodig. Het feit dat ze schouder aan schouder naast elkaar in de bus zaten, kon al een reden zijn om in woede uit te barsten en tot een handgemeen te komen. Waarom worden kinderen met ADHD dan ook als sardientjes in een blik vervoerd dacht ik menig maal wrokkend? Maar als ik thuis kwam en mijn verhalen vertelde, kreeg ik vaak de reactie van mijn lief dat dit normaal jongensgedrag was.
Aan me hoela. Hij is zo misschien al stoeiend met 4 broers opgegroeid maar mijn broers waren en zijn zo niet. Maar mijn lief had ook een dominante vader die de zaak thuis goed onder controle hield dus je liet het wel uit je hoofd om rottigheid uit te halen. De neiging om de grenzen op te zoeken zat er volgens mijn lief gewoon in en ik moest streng zijn en duidelijke regels stellen om de orde te handhaven.
Deze jongens zaten op een school voor speciaal onderwijs, een school met geweldige juffen en meesters die er alles aan doen om het afwijkende gedrag van zulke kinderen bij te sturen en andere copingsmechanismen aan te leren als er dingen gebeuren die je niet wilt. De thuissituatie was in sommige gevallen onderdeel van het gedrag van het kind. Sommige ouders waren zelf ook chaotische stuiterballen die zelf vaak moeite hadden met consequent zijn. Bij andere ouders was er duidelijk sprake van onvermogen. Er zat een jongen van 11 jaar in de bus die al vanaf zijn 3de jaar bij een pleeggezin woonde. Hij vertelde me dat zijn vader graag met wapens speelde en hem al jong had geleerd hoe je verschillende wapens in en uit elkaar moest halen, te laden en schietklaar te maken. Hij vertelde me ook dat zijn vader hem ooit met een honkbalknuppel achterna had gezeten. Dat was de aanleiding geweest dat hij uit huis was geplaatst. Zijn vader had wel bezoekrecht. Als je niet beter wist een hele vriendelijke, open en sociale man en mijn jonge passagier was duidelijk dol op zijn vader. Hij was wel de aanstichter van de meeste herrie in de bus. Hij zette dat ook in om zijn zin te krijgen. Hoe vervelender hoe groter de kans dat je voorin naast de chauffeur mag zitten, was zijn gedachte. En bij veel collega’s werkte dat ook zo. Ik vond het de omgekeerde wereld om dit gedrag nog te belonen ook. Intern was ik woest om dit manipulerende gedrag.
Regels stellen, streng zijn, beloning en straf systeem. Het gaf misschien tijdelijke rust maar het loste bij mij inwendig niet mijn probleem op dat ik me continu gemanipuleerd voelde en de ritten altijd met de nodige spanningen reed want het was slechts wachten op het volgende incident. En eigenlijk was dat iedere rit zo. 2x per dag dus. Ik vroeg me af waarom ik deze situatie in mijn leven had aangetrokken en kwam er achter dat ik een oordeel op agressie had zitten. Ik vind het gewoon fout, punt uit. Ok, volgens deze gedachtelijn waren deze kinderen, en dan met name die ene jongen dus, in mijn leven gekomen om mij te leren de agressieve kant er van te omarmen.
…….slik……. HOE dan ?
Na het zoveelste incident was ik het zat. Ik zag dat we redelijk vroeg waren op weg naar school en ik maakte een omweg naar een voormalig militair terrein. Tegenwoordig is daar een nieuwe woonwijk uit de grond gestampt maar destijds zagen die leegstaande kazernegebouwen er allemaal unheimisch en intimiderend uit. Een mooie plek om dit thema eens bij de horens te vatten. Deze kinderen hadden geen moeite met agressie. Ruim baan voor agressie. Ik parkeerde de bus en zei: “Zo, dit is de plek waar je al je ongenoegens uit kan leven. Hier mag iedereen matten met iedereen. Maar alleen buiten. In de bus wordt niet gevochten!”
Dat liet de vechtersbaas zich geen 2x zeggen. Hij sprong als eerste uit de bus klaar om wie dan ook op zijn smoel te rammen. Hij vond het nog leuk ook. Wat er na gebeurde was bijna hilarisch te noemen. Alle andere kinderen bleven angstvallig in de bus zitten. Ook de jongen met wie de vechtersbaas altijd het meeste ruzie had, twee koppen kleiner en nu het puntje bij paaltje kwam geen partij voor degene die buiten al stond te trappelen. Daarna keek ik naar een andere jongen die even groot was als de vechtersbaas. Oh nee, hij keek wel uit. Hoogbegaafd, autistisch en een natuurliefhebber die zonder probleem liefdevol enge insecten uit de bus redde van sadistische vingertjes die insecten alleen maar dood wilden drukken. Geen haar op zijn hoofd die een confrontatie met dat ongeleide projectiel wilde aangaan. Ik keek nog naar een “kampertje”, een jongen uit een milieu dat er om bekend staat dat ze dingen graag met fysieke confrontaties oplossen. Ook hij had dat in zijn jonge leven al op een afschuwelijke manier mee gemaakt, waarbij zijn vader was omgekomen. Hij kon goed ruziën en matten en liet zich door niemand iets zeggen, zijn familie kwam in die tijd zelfs in het nieuws. Stoer, sterk, en groot voor zijn leeftijd, maar ook hij bleef zitten.
Daar stonden we dan. “Tja joh”, zei ik tegen hem. “In je eentje kan je je nog wel vermaken met computerspelletjes maar je ziet, voor vechten heb je ook anderen nodig. Het feest gaat dus niet door.”
Wat een teleurstelling. Voor dit verdriet en de eenzaamheid die van hem afstraalde, stond ik wel open. Hij mocht voorin zitten en we vervolgden onze weg naar school. Ik vroeg hem waarom hij eigenlijk op die school zat. Hij had een hechtingsstoornis vertelde hij. Ik vroeg hem of hij wist wat dat was. “Ja, als je een gat in je kop hebt (door een honkbalknuppel bijvoorbeeld, mijn toevoeging in gedachten) dan word je in het ziekenhuis gehecht.”
“Inderdaad, dan worden twee eindjes weer aan elkaar genaaid. En zo gebeurt dat ook in contact met mensen”, legde ik hem uit. “Je verbindt je met mensen omdat je ze aardig vindt en die je gaat missen als ze er niet zijn. En die verbinding blijft, ook als het een keer een beetje minder leuk is. Je gaat dan niet meteen vechten.” Dat daar bij hem een stoornis is geconstateerd, zou betekenen dat hij problemen heeft met hechten. Dus ik vroeg hem aan wie hij gehecht was, wie hij echt leuk vond. Stilte. “Je ouders?”, opperde ik, denkend aan hoe blij en trots hij altijd was als zijn vader hem stond op te wachten. Ik was stomverbaasd toen hij ontkennend antwoordde. Je pleegouders? Nee, die waren stom. De meester op school? Hij had echt een leuke meester vond ik. Ook een nee. Dat waren allemaal mensen die regels stelden waar hij zich aan moest houden en anders was er gedoe. Maar in de bus dan? Ook daar waren regels. Regels betekende niet rust en kalmte voor hem maar je aanpassen aan een ander. En iedereen had weer zo zijn eigen regels en hij moest iedere keer uitzoeken wat de regels waren en zich daar aan aanpassen.
Wow, wat een onthulling. Eigenlijk kon hij zichzelf niet zijn met al die regels. “Snap je dan niet dat die regels er zijn om te voorkomen dat dingen uit de hand lopen en er ruzie en vechten ontstaat?” Nee, daar snapte hij niks van.
“Maar is er dan helemaal niemand die je echt leuk vindt en die je mist?”, vroeg ik. Jawel, die was er wel, dat was Rietje. Rietje was de begeleidster van het zomerkamp. En de reden waarom Rietje zo leuk was, was omdat Rietje altijd grapjes maakte. Rietje miste hij wel.
En toen kwam de levensles binnen die dit kind voor mij in petto had. In plaats van streng te zijn, duidelijkheid en structuur te bieden zoals mij is geleerd, en met belonen en straffen regels in te stellen, hoefde ik eigenlijk alleen maar speels te zijn om hem in het gareel te houden. Mijn innerlijke kind sprong naar buiten en de tranen rolden me over de wangen. “Wie is hier nu eigenlijk gestoord?”, dacht ik inwendig. “De hele wereld is gek geworden om zo’n kind dit stigma mee te geven. Hij vertoont eigenlijk gezond gedrag op een ongezonde situatie. Hij weet precies wie hij wel en niet kan vertrouwen. Is het een stoornis dat zijn levenshouding is dat je zijn vertrouwen eerst moet verdienen?”
Ik vertelde hem dat ik hoopte dat zijn diagnose van hechtingsstoornis hem niet zijn hele leven zou blijven achtervolgen. Dat ik eigenlijk vind dat het heel normaal is om je niet te hechten aan mensen die je met een honkbalknuppel achterna zitten of anderszins het niet verdienen, en dat het heel gezond en normaal is om je wel aan iemand als Rietje te hechten. Dat ik hoopte dat hij oud genoeg was om zich dit gesprek te kunnen blijven herinneren.
Toen kwamen we aan bij de school en iedereen rende de bus uit. Halverwege het schoolplein draaide de natuurliefhebber zich om en rende terug. Ik zat nog steeds beduusd achter het stuur met natte wangen. Hij rukte de deur open en zei: ‘Ik ben autistisch”. Daarna zei hij nog een paar chaotische dingen waaraan ik kon merken dat er in zijn hoofd van alles op zijn kop was komen te staan. Maar ik kon ook aan hem zien dat hij heel erg blij was met de conversatie en de gang van zaken tijdens die ochtendrit. Daarna huppelde hij de school in. Veel lichter dan zijn gebruikelijke houding met gebogen hoofd en hangende schouders.
Sindsdien was het in deze groep een stuk rustiger in de bus. Er was nog wel gedoe maar geen agressie meer. En ik voelde ruimte om losser te zijn en toch de groep in de hand te kunnen houden. Het had die winter een paar keer flink gesneeuwd en als we te vroeg bij de school waren en tijd over hadden, reed ik door naar een speeltuin in de wijk en gingen we sneeuwballen gooien. Op het schoolplein mocht dat nl niet. Ook weer zo’n regel. Een begrijpelijke regel want er was altijd wel een lolbroek die expres een ijsbal door een ruit probeerde te gooien. Zo was de sfeer met “mijn jongens” helemaal niet meer. We hadden een paar keer een sneeuwbalgevecht waarbij ik natuurlijk stevig werd ingepeperd en heftig het onderspit delfde. We hadden lol voor tien. Zonder enige moeite kon daar ook weer een eind aan gemaakt worden als het tijd was om naar het schoolplein te gaan. Er werd zonder de noodzaak van machtsvertoon of autoriteit naar me geluisterd.