De meeste Indo’s die ik in mijn bus had, hadden een Nederlandse achternaam. Een Nederlandse vader dus, vaak militair. En hun moeder Indonesisch. Hoe dementer ouderen, worden hoe meer hun geheugen terug gaat in de tijd en hun kindertijd zich afspeelt in het heden. Teruggaand in de tijd spreken ze steeds meer de taal die ze met hun moeder spraken, Maleis dus. Ook zie ik soms allerlei trauma’s bij ze naar boven komen. Oud zeer wat nooit verwerkt is, waar geen aandacht voor was omdat je door moest en moest overleven. Oudere mensen die nu 80+ zijn herbeleven vaak WOII. Indo’s herbeleven de politionele acties en Jappenkampen.
Eén van hen was zelf ook militair geweest en zijn zoon ook weer. Hij sprak met trots over zijn zoon die net als hij ook weer was uitgezonden naar oorlogsgebied. Als je niet tegen de oorlog kon dan moest je maar schoenmaker worden, vond hij. Hoe gehard hij zich ook voor deed, hij had zeker ook een zachte kant. De vrouwelijke Indo’s waren allen met een Nederlandse man getrouwd. De mannelijke Indo’s met een Indonesische vrouw. Deze mijnheer was een uitzondering. Hij was getrouwd met een lange statig uitziende Nederlandse dame. Iedere dag hielp zijn vrouw hem in de bus. Zelf was ze nog heel goed ter been en ging ze daarna meteen wandelen. ‘s Middags stond ze weer beneden in de portiek van hun appartement op haar man te wachten. Altijd ruim op tijd, ze liet me nooit op zich wachten. En altijd waren ze blij elkaar weer te zien, elkaar begroetend alsof ze elkaar dagen achtereen niet gezien hadden. Hoe ver heen en kreupel hij ook was, ze waren beiden nog even verliefd. Ik vroeg hen een keer wat hun geheim was. Daar kwam niet echt een antwoord op. Mijnheer vond deze vraag geloof ik, stoer als hij zich altijd voordeed, te gênant voor woorden. Zijn vrouw stond echter naast hem te glunderen alsof ze wilde zeggen “zie je dat dan niet?”. Ik keek naar hem en dacht aan enkelen van mijn Indonesische collega’s. Ook stoere kerels maar ook met een zachte kant die in mijn beleving gekoppeld was aan hun spiritualiteit. Vanuit die spiritualiteit komen ze bij hun zachte innerlijk en treden ze in verbinding is mijn ervaring. Maar in het dagelijkse aardse leven gedragen ze zich nog stoerder dan stoer. Ik vond het bijzonder dat deze vrouw gekozen had voor deze man in een tijd waarin het als vrouw denk ik minder gebruikelijk was om voor een man te kiezen met een half allochtone achtergrond. Echter, vergeleken met deze militair waren Nederlandse mannen van hetzelfde kaliber militair maar horken. Iets dergelijks zei ik toen tegen haar. Ze begon nog meer te stralen. “Dat vind ik nou ook. Je ziet het helemaal goed”.
Vaak bleken de mensen in mijn bus ouders en voorouders te hebben die hoog geplaatste of zelfs adelijke personen waren (en zijn) in de Indonesische samenleving. Eén passagier vertelde me dat zijn moeder een prinses was en hij liet me thuis de familie wapens zien. Prachtige sabels ingelegd met edelstenen. Hij vond mij maar een snotneus. Zijn frustraties van meer dan een half leven vol beleefde vernederingen waren voelbaar. Een andere passagier kwam uit het bankwezen en vertelde over zijn mooie huis met personeel en hoe moeilijk het was om zich aan te passen aan de huisvesting in Nederland, evenals zijn veel lagere sociale positie hier. En dat terwijl hij in het bankwezen had gewerkt en zoals ik het kon inschatten in behoorlijk goede doen was. Maar alles was wel sober bij hem thuis. Hij liet me foto’s zien van hoe het er in Indonesië uit zag en ja, dan proefde je wel het verschil. Ik voelde me wel geconfronteerd met mijn geloof in manifestatie krachten en spiriewirie taal van mind over matter. Soms komt het gewoon niet meer goed en wordt het niet meer beter. Je moet ontnuchteren en leven naar de realiteit van nu. Moeilijk maar nog steeds met hun behoud van waardigheid en een voornaam voorkomen. Zulke mensen beschouw ik als de echte spirituele meesters.
Ook reed ik een keer een meneer die in het zelfde gebouw woonde als waar de Indonesische dagbesteding was gehuisvest. Maar hij was nog bij zijn volle verstand. Hij vertelde over de Jappenkampen en de ontberingen die hij had geleden. Hij had zo’n ontzettende honger gehad dat hij uittredingen had gekregen en zichzelf van bovenaf zag. Maar hij zag meer. Hij zag visioenen over de toekomst en vertelde dat hij alles wat er nu gaande is in onze samenleving, toen al had gezien. Maar dat deze gave weer was verdwenen zodra hij weer in contact was gekomen met zijn lichaam, en weer “aards” was geworden. Wat bleef was zijn spiritualiteit. Hij vroeg me mijn naam en zei dat hij voor me zou bidden. Ik had er niet om gevraagd. Zijn aanbod kwam uit het niets. Het voelde alsof ik een beschermengel had gekregen. Geen aartsengel maar een aardse engel.